(VB nr. 16060 dd. 21.12.2016 - publ. 16/01/2017)
Een echtpaar bouwt samen, in 1986, een aantal gebouwen op een grond die toebehoort aan de moeder van mijnheer X, die op haar beurt afziet van het recht op natrekking. Enige tijd later, in 2007, schenkt de moeder-eigenaar van de grond, de volle eigendom van deze grond aan haar kinderen. X verkrijgt vervolgens via afstand-deling de volle eigendom van deze grond. De prijs die werd betaald bij de akte van afstand-deling werd gefinancierd door beide echtgenoten. In 2010 worden de gebouwen op deze grond afgebroken en worden er twee nieuwe gebouwen opgericht, weerom gefinancierd door de echtgenoten. Gezien het in casu geen accessoir recht van natrekking betreft, staat deze verzaking aan het recht van natrekking gelijk aan de vestiging van een zelfstandig recht van opstal dat (gelet op de maximumduur van 50 jaar) zal uitdoven in 2036. De rechten van mevrouw op de mede door haar gefinancierde gebouwen doven dus in 2036 volledig uit, zodat zij hierop van dan af aan geen enkel recht meer zal hebben. Uiteraard is dit, gezien de wijze van financiering (door beide echtgenoten) niet de bedoeling geweest van partijen. Zij waren zich echter niet (meer) bewust van de juridische gevolgen van de verzaking aan het recht van natrekking in de jaren ‘80. Zij wensen vervolgens, voorafgaand aan de vooropgestelde schenking van de blote eigendom van dit onroerend goed aan hun kinderen, dit goed eerst in te brengen in de huwgemeenschap zodat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de reële werkelijkheid voor de echtgenoten (wat betreft de rechten van mevrouw op het onroerend goed).
VLABEL stelt in haar voorafgaande beslissing dat deze verrichtingen fiscaal misbruik uitmaken. Opvallend aan deze voorafgaande beslissing is echter dat VLABEL de aangehaalde niet-fiscale motieven niet weerlegt. VLABEL stelt gewoonweg dat de inbreng reeds eerder had kunnen gebeuren (in casu in 2007 bij de akte afstand-deling, dan wel in 2010 bij het neerhalen en terug opbouwen van de gebouwen). Het feit dat de echtgenoten het nu pas inbrengen, vlak voor de schenking, maakt ipso facto fiscaal misbruik uit.
Deze redenering van VLABEL is uiteraard niet correct. Er is een vermoeden van fiscaal misbruik wanneer een goed wordt ingebracht in de huwgemeenschap en daarna binnen een korte tijdspanne wordt geschonken (cf. omzendbrief 2015/1). De belastingplichtige kan vervolgens ofwel het bewijs leveren dat er geen sprake is van fiscaal misbruik (en dus het vermoeden weerleggen), dan wel aantonen dat er niet-fiscale motieven voorhanden zijn. Indien de belastingplichtige stelt dat er niet-fiscale motieven aanwezig zijn, dan kan VLABEL deze niet-fiscale motieven uiteraard niet gewoon wegwuiven door te stellen dat de inbreng ook eerder had kunnen gebeuren…
INBRENG VAN EEN ONROEREND GOED IN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP DOOR EEN ECHTGENOOT GEVOLGD DOOR SCHENKING VAN BEIDE ECHTGENOTEN
(VB nr. 16061 dd. 21.12.2016 - publ. 16/01/2017)
De feiten die aan de grondslag lagen voor de voorafgaande beslissing nr. 16061 d.d. 21 december 2016 zijn de volgende. In 2011 werd er een inbreng gedaan in de huwgemeenschap, waarna in datzelfde jaar een schenking van (een deel van) dit goed volgt. In 2017 willen de echtgenoten overgaan tot een tweede schenking, waarbij ze argumenteren dat het niet gaat om een “korte tijdspanne”, alsook dat de inbreng in tempore non suspecto was gebeurd. Het feit dat de inbreng dateert van voor de inwerkingtreding van de nieuwe antimisbruikbepaling, namelijk 1 juni 2012, wordt niet als argument aangehaald.
VLABEL oordeelt dat er in dit geval geen sprake is van een schenking “binnen een korte tijdspanne” na de inbreng van het goed in de huwgemeenschap. Na een aantal eerdere voorafgaande beslissingen hieromtrent, bakent deze voorafgaande beslissing de invulling van het begrip “korte tijdspanne” door VLABEL weer een beetje meer af. M.a.w. bevestigt VLABEL in deze voorafgaande beslissing dat een periode van zes jaar tussen de inbreng van het goed in de huwgemeenschap en de schenking ervan door de echtgenoten voldoende is om niet te kwalificeren als “korte tijdspanne”.
Ten slotte vervolgt VLABEL geheel terecht dat, aangezien de inbreng dateert van voor 1 juni 2012, de antimisbruikbepaling niet van toepassing is op dit geheel van rechtshandelingen.
INBRENG HUWGEMEENSCHAP - SCHENKING KINDEREN - FISCAAL MISBRUIK
(VB nr. 16058 dd. 21.12.2016 - publ. 27/01/2017)
In deze voorafgaande beslissing, die zeer gelijkaardig is aan de voorafgaande beslissing nr. 16061, oordeelt VLABEL dat wanneer een onroerend goed werd ingebracht in de huwgemeenschap in 1998 en vervolgens wordt geschonken in 2017, dat er geen sprake is van een “korte tijdspanne”. Ook herhaalt VLABEL dat de nieuwe antimisbruikbepaling nog niet in werking was getreden op de datum van de inbreng.
Vreemd is dat VLABEL in deze beslissing stelt dat “de inbreng wordt verantwoord door de gemeenschappelijke financiering van de oprichting van de woning”. In talrijke eerdere voorafgaande beslissingen heeft VLABEL immers beslist dat de gemeenschappelijke financiering van een onroerend goed geen afdoend niet-fiscaal motief is.